donderdag 4 november 2010

Les 5 Compositie

Les 5 compositie, kleur & stijl

De Perfecte foto.

Naast de belichtingsdriehoek en licht speelt compositie ook een belangrijke rol in het maken van een foto. Fotograferen gaat niet alleen om het volgen van regels, daarnaast gaat het ook om persoonlijke impressie. Jouw foto’s zijn een weergave van jouw wereldbeeld en jouw interesses. Hoe meer vertrouwen in belichting en compositie, hoe meer je een eigen stijl kunt ontwikkelen.
Al zou je de foto helemaal op automatisch zetten, jij bepaald uiteindelijk het beeld, het kader.
Wat wil je laten zien en hoe leg je dat vast?

Compositie is niet alleen wat u in de beeldzoeker van de camera ziet; wat je eruit laat is net zo belangrijk.

1. Focuspunt.
De eerste regel van compositie is daarom te proberen de scene zo simpel mogelijk te maken. Kijk om je heen en zoek naar objecten die de aandacht langer vasthouden dan andere. De camera kan dit niet; die legt alleen maar vast. Zoek één focuspunt. Probeer een onderwerp te centreren. Voeg je meer elementen toe, zorg dat ze met het hoofdonderwerp te maken hebben en niet te aanwezig worden. Vaak is een pakkende uitsnede van een klein deel van alles wat er te zien is boeiender dan een totaaloverzicht.

2. Formaat.
Staand: portret of
Liggend: landschap

3. Denk aan de gulden snede/regel van derden
a. In de Griekse oudheid had men al door dat er bepaalde punten in een schilderij zijn waar het menselijk oog vanzelf naar toe werd getrokken. Ook in de architectuur kan een bepaalde verhouding worden gebruikt die als aangenaam wordt ervaren. Deze verhouding wordt de gulden snede genoemd. De gulden snede kan je ook toepassen in de fotografie.

De gulden snede (ook bekend als “de regel van drie”) is wellicht de bekendste en meest toegepaste regel. Gelukkig is de regel ook erg gemakkelijk toe te passen. Je verdeelt je beeld horizontaal en verticaal in drie gelijke delen. Waar de lijnen elkaar snijden, ontstaat een krachtpunt. De lijnen zelf noemen we krachtlijnen. Onze hersenen ervaren onderwerpen die zich op een krachtpunt bevinden als 'aangenamer'. Het is dus ten sterkste afgeraden om je onderwerp in het midden te plaatsen.
1.b Links naar rechts. Wonend in een westerse cultuur zijn we gewend van links naar rechts te kijken. Zo lezen we van links naar rechts, maar onbewust verkennen we een beeld ook van links naar rechts. De beste plaats voor het hoofdonderwerp van een foto bevindt zich daarom meestal aan de linkerkant van het beeld (zie derdenregel). Als je het onderwerp precies in het midden plaats, is de kijker minder snel geneigd de rest van het beeld te verkennen.

Scherpstellen
Het zal je zijn opgevallen dat bij geen van deze foto’s het onderwerp in het midden staat. Maar daar zit standaard wel het actieve autofocus punt, hoe krijg je dan toch een scherp resultaat op het gewenste deel van de foto. Er zijn twee methoden om zo’n compositie te maken.
De makkelijkste methode is om met het middelste autofocus punt op het onderwerp scherp te stellen. Je houdt de sluiterknop half ingedrukt (je voelt wat weerstand voordat je de foto wordt gemaakt) en past de compositie vervolgens aan zodat het onderwerp op één van de snijlijnen staat, waarna je afdrukt. Maar je kunt ook het autofocus punt veranderen. Rondom het middelste autofocus punt zitten er namelijk nog een aantal. Door het punt te selecteren dat het dichtst op het gewenste snijpunt ligt kun je direct een foto maken met de gewenste compositie. Vergeet niet het punt weer terug in het midden te plaatsen als je weer verder gaat. Hoe je de andere focuspunten selecteert voor jouw camera kun je vinden in de handleiding.


4. Kom dichterbij
Kom dichter bij het onderwerp (of zoom in) dan je in eerste instantie wilt. Probeer het onderwerp behoorlijk je beeld te laten vullen (bijvoorbeeld door maar 1/3 deel van de foto niet door het onderwerp te laten vullen. Kijk maar eens hoeveel meer interessanter een macro foto van een bloem is dan een setje bloemen van een afstand genomen. Hiermee voorkom je ook dat in de achtergrond storende elementen (prullenbakken, drukke achtergronden) op de foto komen en afleiden van het onderwerp. Je kunt dit ook later in een beeldbewerkingprogramma regelen door een deel van de foto af te knippen

5. Diepte aanbrengen:voorgrond/achtergrond
Een andere tip is het plaatsen van iets interessants op de voorgrond van een foto. Als je bijvoorbeeld een landschap fotografeert, probeer een boom / kerk / rotsen, etc. te vinden, en op een snijpunt te plaatsen, waardoor je iets interessants toevoegt op de voorgrond en daarmee ook meer dieptewerking in de foto krijgt.

6a. Perspectiefwerking
Perspectief is een van de eigenschappen die een foto bijzonder boeiend kan maken. Daarbij vallen twee soorten perspectief te onderscheiden. Het eerste is het perspectief dat wordt verkregen door elementen in beeld die afstand suggereren; iets groots op de voorgrond, iets kleins op de achtergrond. Vaak wordt een foto interessanter door iets op de voorgrond te nemen dat de perspectiefwerking vergroot. Denk aan een boom, een doorkijkje, een struik of een paar bloemen. maar ook personen kunnen hiervoor dienst doen. Het is aan de fotograaf de beste mogelijkheden te onderzoeken, alvorens een foto te maken.
Een ander soort perspectief is het atmosferisch perspectief; naarmate beelden zich verder naar de horizon bevinden, worden ze waziger weergegeven. In de landschapsfotografie is dit een prachtig gegeven, dat bijzonder mooie beelden op kan leveren, vooral wanneer van een zekere gelaagdheid gebruik gemaakt kan worden. Dit atmosferische perspectief kan met een telelens prachtig worden weergegeven.

6b. Kikvors- of vogelperspectief?
U hoeft niet bang te zijn om te experimenteren tijdens het fotograferen. Durf eens plat op de buik gaan liggen, of het fototoestel hoog boven uw hoofd houden. Dat levert vaak verrassende foto's op.

Wanneer u de camera veel lager houdt dan normaal spreken we van een kikvorsperspectief. Een dergelijke opname moet natuurlijk wel bij het onderwerp passen. U gebruikt een laag standpunt om objecten groter te laten lijken, om veel voorgrond in beeld te krijgen of om heel veel lucht te laten zien. Bij het fotograferen van dieren en kinderen is het bovendien belangrijk op ooghoogte te werken. En dat betekent dat u door de knieën zult moeten.

Het tegenovergestelde van het kikvorsperspectief is het vogelperspectief. Een wat hoger standpunt dan gebruikelijk kan al een betere foto opleveren. Klim eens op een stoel om een foto te maken, of houd het fototoestel gewoon boven uw hoofd. Het vogelperspectief is ook handig in een grote mensenmassa waar u op ooghoogte niet veel kan zien.

6c. Perspectief bij mensen.
Belangrijk is om op ooghoogte te blijven, maar speel met de effecten.
Hoog camerastandpunt: kijk je op de persoon neer; letterlijk en figuurlijk. De camerahoek maakt de persoon kleiner en minder belangrijk.
Laag standpunt maakt een persoon langer en sterker , omdat je tegen hem op moet kijken. Dit is handig als je bijv. macht wil uitdrukken.

7a. Lijnen
Gebruik elementen zoals beekjes, muurtjes, elektriciteitsdraden en weggetjes om het oog naar een onderwerp te leiden. Door de lijnen te volgen van deze elementen kijk je dieper de foto in. Lijnen zijn een van de belangrijkste elementen (naast – gekleurde – vlakken) om een compositie mee te bepalen.

7b. Diagonaallijn.
Een duidelijke lijn die van linksonder naar rechtsboven loopt voert de blik van de kijker 'de foto in'. Het geeft dynamiek of diept aan de foto. Een lijn die juist in tegengestelde richting loopt (van rechtsonder naar linksboven) doorbreekt de vaker gebruikt diagonaallijn en kan daardoor zelfs nog sterker werken. Vogel perspectief.
7c. Horizonlijn
Let op de horizonlijn. Als je de camera recht naar voren houdt, dan komt de horizonlijn altijd precies midden in het beeld. Dit is saai en voorspelbaar. Als je de camera iets voor- of achterover kantelt, dan ligt de horizon mooi onder of bovenin de foto (het helpt niet om een hoger of lager standpunt in te nemen, de horizon blijft steeds in het midden van je blikveld liggen). Dit levert een sprekender foto met meer diepte op.
Wolkenluchten kunnen heel sfeervol zijn, maar vaak zal de voorgrond belangrijker zijn voor de sfeer of voor de informatievoorziening over de plaats waar de foto is gemaakt. In zo'n geval kun je overwegen de horizon zo hoog in beeld te plaatsen dat er amper of geen lucht meer op de foto komt.

8. Vrijmaken van de achtergrond
Om de aandacht goed op het onderwerp gericht te krijgen moet je het proberen vrij te maken van de achtergrond. Dit kan door de achtergrond onscherp te maken waardoor het scherpe deel uit de foto springt (zie ook diafragma), maar ook bijvoorbeeld met contrasten in kleur of licht en donker.

9. Kleuren en dieptewerking
De verschillende kleuren uit het kleurgamma dat wij kunnen zien hebben allemaal andere eigenschappen. Licht is een straling die zich als golven gedraagt. daardoor is de kleur te beïnvloeden met behulp van filters.
Rood is een kleur die erg veel aandacht trekt, terwijl koele kleuren als blauw en groen op de achtergrond komen. Verschillende kleurcontrasten kunnen een foto extra inhoud geven. het rood - groen, geel - violet, of blauw - oranje contrast valt erg op en geeft een extra dimensie aan een foto. Of zoek kleuren die juist harmonieus met elkaar werken.
Net als bij het verven van een kamer passen sommige kleuren wel of niet bij elkaar.
Kleuren zijn sterk met licht achter de camera, zwak bij tegenlicht. Handig om te weten als kleur wel of niet een rol moet spelen.
Bij het portretteren van mensen kan je vragen gelijksoortige kleuren aan te trekken

10a. Ritme
Ritme is herhaling. Ritme is het vullen van het beeld met steeds dezelfde vormen. Overal zijn patronen. In de natuur, in de supermarkt. Je kunt ook zelf een ritme creëren door een sterke telelens te richten op objecten die relatief ver uit elkaar staan. Of close up fotograferen. Bijv. Bloemen of stenen, lijnen van de natuur.
Voor het fotograferen van ritme kun je het beste een relatief hoog camerastandpunt kiezen. Schuin omlaag gekeken, bijvoorbeeld vanaf een dijk of vanaf het dak van een flat, ontstaan ritmes die vanaf de grond niet zichtbaar zijn.
Het omgekeerde geldt echter ook. Als je lopend op de straat omhoog kijkt naar de gevels van gebouwen zul je vaak hele mooie ritmes ontdekken.
Er is geen vaste ideale belichting.
Belangrijk is wel om goede uitsnede te maken.

10b. Textuur
Vertelt hoe het onderwerp aanvoelt.
Met zijbelichting kan je de textuur van een onderwerp duidelijk zichtbaar maken.
Belangrijk is om dicht op het onderwerp te zitten.


11. Reflecties
Ga na een regenbui op pad, met behulp van de plassen op de straat kun je heerlijk spelen met reflecties. Door het beeld te draaien is voor de kijker niet meteen duidelijk hoe de vork in de steel zit, waardoor deze langer bij je foto zal blijven hangen. En dat is natuurlijk precies de bedoeling.



Variëren met de camerahoek
Fotografeer vanuit verschillende standpunten. Loop om je onderwerp heen. Licht veranderd, achtergrond veranderd. Ga verder weg kom dichterbij. Laag of hoog.

Zoek continue naar nieuwe hoeken en gezichtspunten


Experimenteer
Hoe meer je experimenteert en oefent, hoe sneller je het gewenste effect bereikt en tot interessante composities komt. Het uiteindelijk doel is dat de kijker net even wat langer naar jouw foto kijkt dan naar die van de ander. Dat kan zijn omdat het onderwerp verrassend of interessant is of juist omdat het heel bizar in beeld is gebracht.

Wijk ook vooral af van “de regels”. Elk onderwerp vraagt zijn eigen aanpak en soms is het juist weer beter om een onderwerp midden in het beeld te zetten, de horizon schuin te laten lopen of een gek scherpstelpunt toe te passen. Het belangrijkste is dat je lol hebt in je hobby/werk. Ga op pad, een foto die je wel neemt is oneindig veel beter dan een foto die je niet neemt. Met veel oefening en experimenteren krijg je het vanzelf in de vingers, neem het niet te serieus en geniet van het proces. Goed en fout bestaat niet, een compositie die werkt is per definitie een goede compositie.


Opdracht:


1a) Fotografeer in de stad/het dorp./woonomgeving.
Kijk om je heen. Wat spreekt je aan. Wat wil je laten zien? De mensen in de stad? De gebouwen? De rustige plekjes? De winkels? De gevarieerdheid? Architectuur?
Speel met (een paar van) de 11 punten van compositie Gebruik de punten die bij jouw foto van toepassing kunnen zijn?
Dus bij architectuur kan je spelen met reflectie en ritme en kleur.
Bij het fotograferen van mensen kan je spelen met afstand, perspectief, kleuren en de gulde snede
Bij het fotograferen van stadlandschappen krijg je te maken met lijnen
Etc.
Vind je eigen stijl, gebruik je eigen compositie.

1b) Fotografeer reflecties.

woensdag 3 november 2010

Les 4 Linda


f/20, 1/500 sec. flits iso 400

Les 4 Annelieke

iso: 400, f5.6, 1/320
gebruik gemaakt van het 'wolkje'

iso: 400, f5.6, 1/320
gebruik gemaakt van de 'gloeilamp'

iso: 400, f5.4, 1/13



les 4 Jan Bart

iso = 200 f = 3,5 t = 1/125, WB auto


iso = 200 f = 3,5 t = 1/80, WB handmatig


iso = 200 f = 8 t = 1/30 WB handmatig



is0 = 200 f = 8 t = 1/30 WB groen



iso = 200 f = 8 t = 1/50 WB zonnetje



Egypte 1998, analoog, afgedrukt door een Egyptische fotowinkel, gescanned van afdruk



En het negatief

Les 4 Karianne

licht gemeten op achtergrond, t=1/125, f=10, ISO 100

licht gemeten op knuffel, t=1/100, f=8, ISO 100

licht gemeten op achtergrond, t=1/250, f=13, ISO 200

licht gemeten op knuffel, t=1/50, f=5.6, ISO 200

licht gemeten op achtergrond en ingeflitst, t=1/200, f=11, ISO 400

Les 4 Sabine


1/1250, F4,5, Iso 1600
1/4000, F4,5, Iso 1600



1/400, F5, Iso 400

dinsdag 2 november 2010

Les 4 Belichting & Witbalans

Les 4 Belichting en witbalans

*Belichting

Licht.
Juiste belichting is, naast compositie bepalend voor goede foto.
Verschillende soorten licht: zonlicht, bewolkt, lamplicht, TL, flits
Licht verschilt per jaargetijde
Licht verschilt per tijdstip. (soms per minuut bij bijv. zonsondergang)
Licht verschilt per plek: in de tropen is het veel sneller donker – minder tijd om een zonsondergang te fotograferen

Licht heeft vele eigenschappen die een fotograaf kan uitbuiten om een bepaald effect te bereiken.
Licht kan sterk of zwak zijn, het onderwerp van voren, van achteren of vanaf de zijkant belichten.
Licht reflecteert verschillend op verschillende oppervlakken.
Licht kan binnenkomen in een hoge of lage hoek. Hard, met donkere en duidelijke schaduwen of juist zacht, bijna schaduwloos of juist gespreid met schaduwen die er wel zijn, maar niet overheersen.

Net zoals de beroemde schilders heb je als fotograaf de macht om te schilderen met het licht en een bepaalde sfeer neer te zetten. Leren omgaan met licht is dus een enorm krachtig artistiek middel.

Beste tijd om te fotograferen is tijdens de Gouden Uurtjes. Dan is er veel strijklicht. Licht is laag en warm. Gouden Uurtjes zijn vroeg in de ochtend, laat in de middag.
Het gaat niet om de hoeveelheid licht, maar kwaliteit van het licht.
Dus niet perse overdag als de zon schijnt. Juist niet misschien!

Zonlicht = hard licht en is best moeilijk om in te fotograferen vanwege harde contrasten.
Veel detail gaat verloren
Als je recht tegen de zon in fotografeert (tegenlicht) is er altijd kans op overstraling of een verkeerde belichting. Overstraling kun je over het algemeen voorkomen door een goede zonnekap.
Het beste is om de camera in te stellen op spotmeting, dan meet de camera gerichter licht.
Als je iemand fotografeert met felle zon is het beter hem in de schaduw te fotograferen.

Voor zonsopgang wordt het landschap alleen verlicht door het licht in de lucht. Na zonsopgang wordt de kleurtemperatuur warmer; hoeveel warmer hangt af van bewolking en weer.

Bewolking
Onder bewolkte omstandigheden komen de natuurlijke kleuren beter uit, doordat de lucht een grote softbox vormt die het licht verspreidden. Licht wordt zachter.

Zware bewolking maken het licht zo zacht dat de schaduwen verloren gaan en de foto vlak lijkt en de kleuren vervagen.

Frontaal licht. Met de zon in de rug. Er gaat veel diepte verloren, gebouwen worden plat. Mensen knijpen met ogen.

Tegenlicht. Perfect om te oefenen tijdens de wintermaanden omdat de zon laag staat. En minder sterk licht. De lichtbron is in de foto vaak te zien als een heldere vlek of een sterke gloed rond het onderwerp, in mooi avondlicht kan tegenlicht het onderwerp helemaal omhullen. Doorzichtige onderwerpen zoals bladeren, kwallen, etc. krijgen bij tegenlicht een prachtige glans. het geeft een beetje een engelachtig effect en veel sfeer aan de foto. Belangrijk hierbij is dat het licht in een hoek staat zodat de gloed het haar en een deel van het gezicht raakt.
Grootste vijand van tegenlicht fotografie is lensflare, ongewenste reflecties van de lichtbron in de lens in de vorm van de diafragma opening of een waas over het beeld waardoor contrast wordt beperkt. Het ontstaat bij de glas overgangen in een objectief. Een objectief bestaat namelijk uit meerdere glasdelen om het licht op de gewenste plek (bij de sensor) te krijgen.

Overbelichting is een veelvoorkomend ‘probleem’ met tegenlicht.
Wat je doet is: je meet de belichting van achtergrond en onderwerp en zoekt zo de juiste belichting. Je moet stops overbelichten. Dit betekent echter wel dat je kans loopt dat de lucht wit uitgebeten raakt.
Evt. flitser gebruiken. Om lucht donker te behouden en onderwerp ook goed te zien. Voor meer contrast en kleur. Dit heet inflitsen.

Silhouetten
Tegenlicht wordt het meeste gebruikt voor silhouetten. Op het moment dat er een groot contrastverschil is tussen voorgrond en achtergrond (de lichtbron hoeft niet per se fel te zijn) en je het licht meet van de achtergrond en hier de correcte belichting op de camera voor instelt krijg je een silhouet. Het onderwerp wordt hierdoor helemaal zwart en verliest al zijn kleur. Het wordt dan ook belangrijk dat de vorm het oog aantrekt, normaal gesproken wordt hier de kleur voor gebruikt.

Randgloed
Als het licht schuin van achteren komt heb je minder snel een silhouet werking en zal de lichtbron het onderwerp in een hoek belichten. Hierdoor ontstaan lichte randen rond het onderwerp waardoor deze uit de achtergrond kan komen. Ook wel randgloed of haarlicht genoemd. Het onderwerp blokkeert voor een groot deel de lichtbron, maar door de hoek krijgt het licht wel de kans onderdelen van het onderwerp te belichten waardoor veel sfeer aan de scène wordt toegevoegd. Het helpt als je gebruik maakt van een donkere achtergrond, het effect wordt dan sterker en dramatischer. Manoeuvreer de camera zo dat de lichtbron om het onderwerp heen valt, maar dat er ook nog voldoende detail zichtbaar is.

Doorzichtig
Is een onderwerp een beetje doorzichtig en heeft het veel detail, dan is het tegenlicht de ideale manier om dit detail en de textuur van het onderwerp te tonen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan bladeren (met hun gedetailleerde nerven), vruchten, bloemen, etc. Het geeft vaak een heel natuurlijk effect.

* Licht meetmethodes optimaal toepassen
Je kan op verschillende manieren lichtmeten. De camera gebruikt meestal de algemene stand: meervelden meting. Maar dit kan nog preciezer. Dit is vooral handig als je in een situatie bent met veel licht verschil.
De camera “ziet” minder dat wij kunnen waarnemen in vooral contrastrijke licht/kleursituaties.
Dit betekent dat er bij het bepalen van de juiste belichting een keuze moet worden gemaakt.
 Door het beperkte dynamische bereik worden schaduwen sneller zwart weergeven op de foto, lichte delen worden sneller wit weergegeven.
Bijv. Wij zien de zwarte hond op de zwarte bank, maar de camera maakt er een grote zwarte vlek van. Al het zwart loopt dicht en details gaan verloren. Door verschillende lichtmeting toe te passen kan je zoveel mogelijk detail in de foto krijgen.
De meeste digitale camera’s hebben: meervelden meting, centrumgerichte meting en spot meting

Hoe kun je de verschillende lichtmeters in de camera optimaal toepassen?

Met behulp van de lichtmeter op de camera kun je de belichting instellen op die delen waarvan je het belangrijk vindt dat er voldoende detail zichtbaar is. Is 100% betrouwbaar
18% Grijs
Belangrijk om te bedenken bij dit verhaal is dat wat de camera als een normale belichting ziet en wat volgens de fotograaf de juiste/correcte belichting is niet gelijk hoeft te zijn.
De gemiddelde helderheid van een fotografisch onderwerp is middengrijs. 18%
De lichtmeter van de camera is hierop ingesteld, het middelste streepje meet een neutrale 18% grijs belichting. Over het algemeen krijg je hierdoor foto’s die redelijk wat detail laten zien in de donkere delen en ook redelijk wat detail laten zien in de lichtere delen van de foto (afhankelijk van je onderwerp en het aanwezige contrast).

Maar hierdoor loop je ook het risico dat de mooie kleuren (bijvoorbeeld bij een zonsondergang) wat onderdrukt worden, omdat de camera de neiging heeft een donkere scène lichter te maken, de zwarte vlakken neigen meer naar grijs. Omgekeerd heeft de camera ook de neiging een lichtere scène (bijvoorbeeld bij sneeuwval) juist donkerder te maken waardoor je grijze sneeuw in beeld krijgt.

In deze extreme gevallen komt het er meestal toch op neer dat de fotograaf een keuze voor onder- of overbelichting moet maken. Dit kan door het vergroten of verkleinen van het diafragma of het verhogen of verlagen van de sluitertijd met één tot twee stops.

Wat de camera meet om tot 18% grijs te komen wordt bepaald door de gekozen stand op de camera. De camera kan namelijk naar de gehele scène kijken (meervelden/matrix meting), naar een gedeelte van de scène met de voorkeur voor het midden (centrumgerichte meting) en alleen naar een heel specifiek deel (spot meting). De verschillende meetmethoden zijn geschikt voor verschillende omstandigheden, mede afhankelijk van de belichting die je wilt bereiken.
Meervelden meting Bij Nikon heet deze stand Matrix, bij andere merken camera’s Pattern of Evaluative.
Zoekt gemiddelde belichting. Camera herkent situaties, bijv. Landschap en zal compenseren. Bedenk wel dat de camera de situatie niet altijd goed zal inschatten, vooral in tegenlicht of hoog contrast omstandigheden.
Nadeel van deze methode is dat de camera niet per se weet wat het oog ziet en precies wil vastleggen, het is een interpretatie van de scène. Het is voor de fotograaf minder makkelijk te voorspellen hoe de belichting uit zal vallen, het is niet bekend waarop de camera zijn keuze baseert. In het merendeel van de gevallen zal dit echter goed uitvallen, het is de standaard instelling van de meeste camera’s.
Centrumgerichte meting Vrijwel alle camera merken noemen deze stand Center-weighted Average.
De centrumgerichte meting kijkt ook naar het gehele beeld, maar legt de nadruk op het midden, deze telt voor 60-80% mee. Het zit daarmee tussen de meervelden en spot meting in.
De camera past minder automatische correcties toe, waardoor je wel zelf meer rekening moet houden met hoe een scène onder- of overbelicht moet worden om het beste resultaat te krijgen.
Deze methode is goed geschikt voor spontane foto’s, documentaire, straatfotografie, etc.
Spot Meting Spot meting bij Nikon en Canon. Niet elke camera heeft deze stand, soms is Partial Metering (9% dekking) de fijnste methode.
Deze meetmethode komt het dichtste bij de losse lichtmeters waar je vooral studio fotografen veel mee zag lopen. Spot meting stelt de fotograaf in staat heel accuraat de belichting te bepalen, waar het eindresultaat bij andere meetmethodes soms minder goed te voorspellen is.
Hiermee kun je heel precies de juiste belichting bepalen voor een specifiek punt in de scène.
Spot meting helpt vooral bij moeilijke belichtingen, zoals scènes met een hoog contrast en sterke variatie in helderheid. Het idee is dat als een belangrijke toon in de foto correct wordt belicht, dat de lichttonen die volgen dan ook correct belicht zullen zijn.
Doortekening bij tegenlicht
Bij tegenlicht ontstaat er al vrij snel een silhouet, het omgevingslicht is veel helderder dan het licht dat nog op het onderwerp valt waardoor de camera geen doortekening (detail) in de donkere delen kan registreren. Door de spot meting stand in te stellen kun je er toch voor zorgen dat het onderwerp correct wordt belicht. Richt de camera direct op je onderwerp, bij voorkeur op iets wat neutraal belicht zou moeten zijn zoals iemands voorhoofd, en druk de sluiterknop half in om de belichting van dat deel te meten.
Zorg er vervolgens voor dat het lijntje op de lichtmeter in het midden komt te staan. De camera heeft nu bepaald dat dat deel van de foto middengrijs moet worden. Zet de belichting vast als je niet in de handmatige (M) stand fotografeert. Vervolgens maak je de compositie en druk je af. Als het goed is wordt je onderwerp nu goed belicht en in de omgeving verdwijnt het detail in wit. Is het beeld nog niet helemaal naar wens (te donker onderwerp), dan moet je waarschijnlijk nog extra overbelichten.
Silhouet
Ook voor het maken van een silhouet foto is de spot meter de aangewezen methode. Stel de spot meting stand in. Richt de camera eerst op de (lichtere) lucht (de middelste cirkel moet vallen op het deel dat je wilt meten) en stel hierop je belichting in. Op de meeste camera’s kun je de belichting vast zetten – als je niet in de handmatige (M) stand fotografeert – en vervolgens kun je de uiteindelijke compositie maken. Als het contrastverschil tussen lichte en donkere delen nog niet groot genoeg is, dan kun je door onder te belichten er voor zorgen dat het silhouet echt puur zwart wordt.
Gedeeltelijke Meting Vaak Partial Metering genoemd
Deze gedeeltelijke meting meet het middelste gedeelte van de scène, ongeveer 9%. Dit vlak is minder klein dan een spot meting, er wordt meer van het omgevingslicht meegenomen. Vooral een goede keuze als het omgevingslicht donkerder of lichter is dan het hoofdonderwerp, zo lang je onderwerp zelf niet heel licht of heel donker is. Als de camera geen spot meter heeft, dan is dit vaak de stand waarop je het dichtst op je onderwerp kunt meten.
Experimenteer met de verschillende belichtingsmethoden en pas ze toe.
In alle standen, behalve de volautomatische stand, kun je op elk gewenst moment onderbelichten of overbelichten om de camera bij te sturen. Vergeet ook niet de mogelijkheid om met je flitser extra licht in te flitsen in tegenlicht situaties (fill light). Als je in RAW formaat fotografeert kun je achteraf in een fotobewerkingsprogramma de belichting vaak nog wijzigen, maar probeer zo veel mogelijk al in de camera de juiste belichting toe te passen. 


* Wat is witbalans?
Het is je vast wel eens gebeurd dat je bij het fotograferen binnen een hele gele gloed over je foto kreeg. De kleuren zagen er onecht uit en het wit was gelig geworden. Dit heeft alles te maken met de kleurtemperatuur van de lichtbron waarmee je fotografeert en hoe dit licht op de camera valt. Gelukkig is dit vrij eenvoudig, al in de camera, te corrigeren. We kijken naar de witbalans instelling van de camera.
Het idee achter witbalans is dat je de kleuren in de foto corrigeert rekening houdend met het licht waarin de foto werd genomen. Niet alle typen licht leveren namelijk dezelfde typen kleurverdeling op in het lichtspectrum. Wij zien dat niet altijd, omdat onze hersenen de verschillende kleuren automatisch compenseren (we weten dat een vel papier wit is, dus we zien het ook als wit), maar een camera is hier veel gevoeliger voor. Hierdoor kan het gebeuren dat ondanks dat wij wit TL licht zien dat de camera een blauwe waas op de foto tovert. Gloeilampen produceren vooral licht in het rode en gele deel van het spectrum en daarom krijg je gele/oranje foto’s als je binnen zonder flits fotografeert. Met de witbalans stellen we in welke delen van de foto echt wit zijn en dus wat de neutrale kleur is.
Drie primaire kleuren (niet blauw, rood en geel, maar Rood, Groen en Blauw = RGB) vormen in de sensor het witte licht dat wij midden op de dag zien. Afhankelijk van de belichting komen deze kleuren in verschillende verhoudingen voor waardoor de foto een rode of juist blauwe gloed krijgt. Bij een hoge kleurtemperatuur is er meer blauw licht, bij een lage kleurtemperatuur is er meer rood licht. Lichttemperatuur wordt gemeten in Kelvin. 5600 Kelvin is het gemiddelde voor midden op de dag zonneschijn. Hoe hoger de Kelvin waarde, hoe blauwer het licht. Deze schaal werkt dus tegenovergesteld, hoe hoger het getal hoe blauwer het licht.
Witbalans instellingen
Bij analoge fotografie werden deze kleurtemperatuurverschillen gecompenseerd door verschillende typen film of filters te kiezen. In dit digitale tijdperk is dit echter makkelijker aan te passen, met de witbalans stand op de camera kunnen we deze kleuren compenseren. We vertellen dan bijvoorbeeld aan de camera welk object van de foto wit is. De camera berekent dan het verschil tussen de kleurtemperatuur op het object en de neutrale waarde die het zou moeten bevatten en compenseert alle onderdelen van de foto met dat verschil.
Wordt een foto bijvoorbeeld genomen in schaduw omstandigheden – hierin valt meer blauw licht op de sensor – zal doordat we schaduw witbalans hebben gekozen de camera het blauwe licht gedeeltelijk compenseren door meer rood toe te voegen zodat er een neutrale foto uit komt. Voert licht van een gloeilamp de boventoon voert, dit betekent dat geel licht de boventoon voert en dat er minder blauw en ook groen licht (van RGB, Rood Groen Blauw) op de sensor valt, dan zal de camera hier rekening mee houden en koeler (blauw) licht toevoegen, waardoor de foto er toch redelijk normaal uit komt te zien en de witte delen echt wit zijn.
Handmatige witbalans
Met behulp van een wit vel papier kunnen we de camera helpen met de instelling. De meeste geavanceerde camera’s hebben een mogelijkheid om handmatig de witbalans in te stellen (dus niet via de voorgeprogrammeerde opties). Je richt de camera dan op het witte vel (die wordt schuingehouden, zodat het licht van de omgeving op de kaart valt) en vult het hele beeld er mee. Vervolgens druk je op de Witbalans knop (controleer je handleiding) en wordt vanaf dan elke foto met die waarden gecompenseerd.
Het is wel wat lastig om elke keer die instelling te moeten doen, dus op je camera heb je ook al vooringestelde waarden. Zonlicht, bewolkt, schaduw, gloeilamp licht, etc. Afhankelijk van de omstandigheden geef je de compensatie aan. Over het algemeen zullen de witbalans instellingen al een redelijke correctie opleveren, maar het resultaat zal niet altijd perfect zijn. Niet alle lichtomstandigheden zijn namelijk hetzelfde, avondzonlicht is anders dan zonlicht overdag, gloeilampen geven verschillende kleuren afhankelijk van het merk en de leeftijd van de lamp, etc. Het wordt ook wat lastiger bij licht van twee lichtbronnen, je moet dan kiezen voor een lichtbron of een waarde ergens in het midden kiezen.

 Creatief
Zoals met alle handmatige instellingen in de fotografie kunnen we de opgedane kennis creatief inzetten om mooie effecten te bereiken. Bij zonsondergangen kunnen we bijvoorbeeld er voor kiezen om expres schaduw in te stellen bij het nemen van de foto zodat het blauwe licht er nog meer wordt uitgefilterd en de foto meer naar rood neigt. Vooral aardig bij toch al rode luchten. Of er juist voor kiezen meer blauw licht toe te voegen om een koel of ‘clean’ beeld te bewerkstelligen.
Conclusie
Over het algemeen zal de automatische witbalans instelling prima werk doen. Zowel binnen als buiten en in verschillende lichtomstandigheden. Ben je dan nog niet tevreden over de lichttemperatuur, dan kun je een van de voorkeursinstellingen kiezen. Bevalt het dan nog niet, dan kun je er uiteindelijk ook voor kiezen om een meting te doen of een bewerking in een grafisch bewerkingspakket. Vergeet vooral niet te experimenteren en onorthodoxe instellingen te kiezen. Met een enkele verandering van de witbalans kan de hele sfeer van de foto op slag veranderen.

Opdracht.
Experimenteer met verschillende licht omstandigheden, zoals daglicht en TL licht; direct licht, tegenlicht of randgloed.
Pas de verschillende manieren van lichtmeting toe en meet de witbalans. Probeer handmatig de witbalans in te stellen. Probeer dingen uit: Gebruik het wolkje bij zonlicht of gebruik het zonnetje bij binnenlicht.